Dit is het jaar van de huismus. Niet volgens de Chinese astrologie, maar volgens Sovon en Vogelbescherming.
Heeft de mus dat nodig? We kennen de mus als een vogel die wel van zich laat horen. En het zijn er veel. Bij de jaarlijkse tuinvogeltelling staan ze steevast op de eerste plek.
Mao
In 1958 had Mao zijn eigen jaar van de mus (met name de Ringmus). De Grote Sprong Voorwaarts moest het agrarische China omtoveren tot een industriële tijger. De mus kreeg in dit plan een speciale rol. Adviseurs hadden voor Mao uitgerekend dat een mus ongeveer 4,5 kg graan eet per jaar. Hoeveel extra graan zou het wel niet opleveren als je alle mussen de nek omdraait?
De Chinese bevolking werd gemobiliseerd. Massaal trokken ze eropuit om te jagen op mussen en hun nesten. ‘s Avonds werden de mussen met veel lawaai net zo lang opgejaagd, totdat ze van vermoeidheid dood op de grond vielen.
Met de graanproductie liep het toch anders dan gehoopt. Mussen eten behalve graan ook heel veel insecten. Zonder mussen explodeerden de aantallen van sommige insecten. Het land kende meerdere sprinkhanenplagen, die zorgden voor een enorme hongersnood.
Uiteindelijk werd de mus van de lijst met pestdieren gehaald en importeerde China ruim 200.000 mussen uit Rusland en Canada om de populatie weer enigszins op peil te brengen.
Terug naar Nederland
Als ecologisch veldwerker ben ik op veel plekken in Nederland op zoek gegaan naar huismussen. Een veldwerker is een beetje een vreemde eend in de buurt. Je tuurt net iets te lang naar iemands gevel, gluurt ongegeneerd in de bosjes, hangt rond, maar je bent te oud voor een hanggroep. Het duurt dan meestal ook niet lang of iemand komt een praatje maken (dat is beter en veel leuker dan vanachter de gordijnen spieken; we zien je toch wel!). Mensen zijn vaak verbaasd als ze horen dat je huismussen zoekt, omdat het een beschermde soort is. “Het stikt hier van de mussen!”
Op sommige plekken is dat zeker nog waar. Maar sinds de jaren zeventig is het aantal huismussen in Nederland gehalveerd. Onze steden zijn te netjes geworden. We bouwen huizen zonder kieren en gaten. We hebben teveel stenen, te weinig groen. Mussen wonen graag onder onze dakpannen of een ander gaatje tussen de stenen van ons huis. Ze willen zich in een heg kunnen verstoppen, een lekker zandbadje nemen, een slokje water drinken en een fijne kwetterplek om met zijn allen de laatste roddels door te nemen. En dat allemaal binnen een paar honderd meter, want lange afstanden daar doen ze niet aan. En dat soort droomplekjes zijn in onze steden veel schaarser geworden.
Maar is dat erg?
Is het erg als er wat minder mussen zijn? De helft van veel is toch ook best veel? Welke rol de mus precies vervult binnen onze bebouwde omgeving weet ik niet en online krijg ik er ook geen duidelijk antwoord op. Maar ik denk niet dat we net als Mao daar achter willen komen, als het eigenlijk al te laat is.
Als de biodiversiteit in de stad zou toenemen en het aantal mussen zou afnemen door meer concurrentie of het veranderen van het ecosysteem, dan zou dat niet zo erg zijn. Maar als we mussen wegpesten en we krijgen er niets voor terug, dan doet dat de stad geen goed. Veel dieren haten mensen. Mussen niet, mussen zijn dol op mensen. Als zelfs deze soort het bij ons niet meer redt, dan mogen we ons wel even achter de oren krabben.
Gelukkig lijkt de dalende trend van het aantal huismussen te zijn gestopt. We beschermen de plekken waar ze nog zitten en langzaam komen er nieuwe nestplekken en meer groen bij.
De wereld verstedelijkt steeds meer en de biodiversiteit staat overal onder druk. Laten we de natuur meer ruimte bieden binnen onze steden. Niet alleen kleine plekjes groen, maar een natuurlijke structuur die door de hele stedelijke omgeving heen loopt.
Dat is goed voor de biodiversiteit, maar zeker ook voor de mensen die er wonen.